Inleiding
Ter herinnering: het Grondwettelijk Hof dat werd gevat door een prejudiciële vraag, oordeelde in zijn arrest van 20 oktober 2022 dat de bepaling van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie die stelt dat een arts die zowel de materiële als de formele en procedurele voorwaarden naleeft, geen misdrijf pleegt (art. 3 & 1), ongrondwettig is. "Die bepaling heeft immers tot gevolg dat elke miskenning van de voorwaarden en procedures van de wet van 28 mei 2002, door de arts die euthanasie toepast in de in paragraaf 1 van die bepaling bedoelde omstandigheden, aanleiding kan geven tot een en dezelfde strafbaarstelling overeenkomstig de bestaande bepalingen van het Strafwetboek op grond waarvan euthanasie kan worden bestraft".
Om deze leemte op te vullen, diende de wetgever specifieke sancties voor te stellen in functie van de niet-naleving van de verschillende voorwaarden die zijn vastgelegd in de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie. De specifieke sancties werden ingevoerd in hoofdstuk X van de wet van 27 maart 2024 houdende bepalingen inzake digitalisering van justitie en diverse bepalingen (BS 29 maart 2024). Er moet op worden gewezen dat deze wetgevende hervorming is ingevoerd door middel van amendementen die op 16 januari 2024 werden ingediend
(doc. 55/3728/002). De indieners van de amendementen verantwoorden hun voorstel als volgt:
In de regeringsamendementen (sic) wordt derhalve voorzien in een gradatie van sancties in geval van niet-naleving van bepaalde voorwaarden voorzien door de euthanasiewet. Zo wordt voorzien in gedifferentieerde sancties naargelang de voorwaarde die eventueel overtreden is. De wet bevat verschillende soorten voorwaarden: grondvoorwaarden, procedurele voorwaarden en vormvoorwaarden. De overtreding van die voorwaarden zal op een gedifferentieerde manier worden bestraft, met strafrechtelijke dan wel tuchtrechtelijke of burgerrechtelijke sancties.
We zullen alleen de strafrechtelijke sancties onderzoeken.
Wijzigingen van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie op het vlak van de strafrechtelijke sancties Art. 3 ter. De arts of de psycholoog die in het kader van de toepassing van artikel 3, § 2, 3° en 7°, artikel 3, § 3, 1° of artikel 4, § 2, tweede lid, 1°, een advies aflevert, kan voor dit feit alleen niet worden bestraft als dader of deelnemer aan de strafbare feiten bedoeld in artikel 13/3.". Hoofdstuk V/2. Strafbepalingen Art. 13/3 § 1. De arts die euthanasie uitvoert, waarbij een van de grondvoorwaarden bepaald in artikel 3, § 1, derde of vierde gedachtestreepje of artikel 4, § 2, eerste lid, 1e tot 3e streepje, niet wordt nageleefd, wordt gestraft met opsluiting van tien tot vijftien jaar. § 2. De arts die euthanasie uitvoert, waarbij een of meerdere van de procedurele voorwaarden bepaald in artikel 3, § 2, 3° en 7°, en § 3, 1°, of artikel 4, § 2, tweede lid, 1°, niet worden nageleefd, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie jaar en een geldboete van 26 euro tot 1.000 euro, of een van die straffen alleen. Indien verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, kunnen de gevangenisstraf, de werkstraf, de autonome probatiestraf en de geldboete respectievelijk tot beneden acht dagen, vijfenveertig uren, twaalf maanden en zesentwintig euro worden verminderd, zonder dat zij lager mogen zijn dan politiestraffen. De rechter kan een van deze straffen ook afzonderlijk opleggen. § 3. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op de misdrijven bepaald in dit artikel.” |
WAT ZIJN DE GEVOLGEN VAN DEZE WETSWIJZIGING?
-
Aan wie kunnen de sancties worden opgelegd?
In principe valt alleen de arts die euthanasie toepast, onder de strafrechtelijke sancties die zijn opgenomen in de wet betreffende de euthanasie. De geraadpleegde arts(en) en de psycholoog vallen niet onder de nieuwe strafbepalingen.
-
Welke voorwaarden worden bedoeld met de strafbepalingen?
a) Materiële voorwaarden
Betreffende teksten:
Art.3 & 1 De arts die euthanasie toepast, pleegt geen misdrijf wanneer hij er zich van heeft verzekerd dat:
Art.4. & 2 De arts die euthanasie toepast, ten gevolge een wilsverklaring zoals voorzien in § 1, pleegt geen misdrijf, indien deze arts er zich van verzekerd heeft dat de patiënt
|
Het gaat dus om twee essentiële voorwaarden die enerzijds betrekking hebben op een ongeneeslijke en ernstige aandoening waarbij de patiënt zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt en anderzijds op fysiek of psychisch lijden dat niet kan worden gelenigd bij volwassenen en fysiek lijden dat niet kan worden gelenigd bij minderjarigen.
Welke sanctie kan worden opgelegd? Opsluiting van tien tot vijftien jaar |
OPGELET
-
Wat indien de twee voorwaarden niet worden nageleefd?
In de wet is sprake van de niet-naleving van een van de twee essentiële voorwaarden. Volgens de auteurs van het amendement dat als basis diende voor deze wetswijziging, valt men, als niet aan de twee voorwaarden is voldaan, terug op het gemeen recht, namelijk de bepalingen betreffende doodslag, doden met het oogmerk om te doden: Gelet op de ernst van deze basisvoorwaarden is het toepassingsgebied van deze strafbaarstelling expliciet beperkt tot de niet-naleving van slechts een van deze voorwaarden. Indien twee voorwaarden niet zouden zijn voldaan, dient men terug te vallen op de gemeenrechtelijke regels inzake vergiftiging (doc.55/3728/002).
-
Wat in afwezigheid van een vrijwillig en herhaald verzoek van een wilsbekwame patiënt dat niet tot stand gekomen is als gevolg van enige externe druk?
Als de essentiële voorwaarde voor het verzoek niet is vervuld (art. 3 &1, eerste twee streepjes van de wet betreffende de euthanasie: de patiënt een handelingsbekwame meerderjarige, of een handelingsbekwame ontvoogde minderjarige, of nog een oordeelsbekwame minderjarige is en bewust is op het ogenblik van zijn verzoek; - het verzoek vrijwillig, overwogen en herhaald is, en niet tot stand gekomen is als gevolg van enige externe druk), valt men terug op het "gemeen" strafrecht, met name de strafbaarstelling van doodslag, doden met het oogmerk om te doden.
Hier volgt de verantwoording:
Er moet worden gepreciseerd dat de opzettelijke levensbeëindiging zonder het vrijwillig, overwogen en herhaald verzoek van het slachtoffer, strafbaar blijft onder de gemeenrechtelijke kwalificaties van het Strafwetboek. Het doden van een persoon met het oogmerk deze te doden is immers steeds strafbaar overeenkomstig de artikelen 393 t.e.m. 397 van het Strafwetboek die de omschrijving van het misdrijf doodslag en de verschillende verzwarende omstandigheden daarbij bevatten.
Op beide gevallen staat een straf van levenslange opsluiting.
b) De procedurele voorwaarden: raadpleging
Het gaat om de procedurele voorwaarden met betrekking tot de raadpleging van de onafhankelijke arts(en) en de raadpleging van een kinder- en jeugdpsychiater of psycholoog in het geval van een verzoek om euthanasie van een minderjarige.
Beoogde teksten:
Art. 3. §2. Onverminderd bijkomende voorwaarden die de arts aan zijn ingrijpen wenst te verbinden, moet hij vooraf en in alle gevallen: 3° een andere arts raadplegen over de ernstige en ongeneeslijke aard van de aandoening en hem op de hoogte brengen van de redenen voor deze raadpleging. De geraadpleegde arts neemt inzage van het medisch dossier, onderzoekt de patiënt en moet zich vergewissen van het aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat niet kan worden gelenigd. Hij stelt een verslag op van zijn bevindingen. De geraadpleegde arts moet onafhankelijk zijn ten opzichte van zowel de patiënt als de behandelende arts en bevoegd om over de aandoening in kwestie te oordelen. De behandelende arts brengt de patiënt op de hoogte van de resultaten van deze raadpleging; 7° indien de patiënt een niet-ontvoogde minderjarige is, bovendien een kinder- en jeugdpsychiater of een psycholoog raadplegen en hem op de hoogte brengen van de redenen voor deze raadpleging. De geraadpleegde specialist neemt kennis van het medisch dossier, onderzoekt de patiënt, vergewist zich van de oordeelsbekwaamheid van de minderjarige en attesteert dit schriftelijk. De behandelende arts brengt de patiënt en zijn wettelijke vertegenwoordigers op de hoogte van het resultaat van deze raadpleging. Tijdens een onderhoud met de wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige bezorgt de behandelende arts hen alle in § 2, 1°, bedoelde informatie, en vergewist hij zich ervan dat zij hun akkoord geven betreffende het verzoek van de minderjarige patiënt. (N.v.d.r.: hoewel opgenomen in de tekst waarop de strafrechtelijke sanctie van toepassing is, maakt deze passage geen deel uit van de raadpleging)
§ 3. Indien de arts van oordeel is dat de meerderjarige of ontvoogde minderjarige patiënt kennelijk niet binnen afzienbare tijd zal overlijden, moet hij bovendien: 1° een tweede arts raadplegen, die psychiater is of specialist in de aandoening in kwestie, en hem op de hoogte brengen van de redenen voor deze raadpleging. De geraadpleegde arts neemt inzage van het medisch dossier, onderzoekt de patiënt en moet zich vergewissen van het aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat niet kan worden gelenigd, en van het vrijwillig, overwogen en herhaald karakter van het verzoek. Hij stelt een verslag op van zijn bevindingen. De geraadpleegde arts moet onafhankelijk zijn ten opzichte van zowel de patiënt als de behandelende arts en de eerste geraadpleegde arts. De behandelende arts brengt de patiënt op de hoogte van de resultaten van deze raadpleging; |
Art. 4. (Wilsverklaring) Onverminderd bijkomende voorwaarden die de arts aan zijn ingrijpen wenst te verbinden […], moet hij vooraf: 1° een andere arts raadplegen over de onomkeerbaarheid van de medische toestand van de patiënt en hem op de hoogte brengen van de redenen voor deze raadpleging. De geraadpleegde arts neemt inzage van het medisch dossier en onderzoekt de patiënt. Hij stelt een verslag op van zijn bevindingen. Indien in de wilsverklaring een vertrouwenspersoon wordt aangewezen brengt de behandelende arts deze vertrouwenspersoon op de hoogte van de resultaten van deze raadpleging. De geraadpleegde arts moet onafhankelijk zijn ten opzichte van zowel de patiënt als de behandelende arts en bevoegd om over de aandoening in kwestie te oordelen; |
Ter herinnering: de geraadpleegde artsen en psychologen vallen niet onder deze nieuwe strafbepalingen. Alleen artsen die euthanasie uitvoeren, kunnen sancties opgelegd krijgen.
Welke sanctie kan worden opgelegd? Een gevangenisstraf van acht dagen tot drie jaar en een geldboete van 26 euro tot 1.000 euro, of een van die straffen alleen. |
Opmerkingen
Het is in principe niet onze taak om kritiek te uiten op de goedgekeurde hervorming. Het is echter zeker nuttig eraan te herinneren dat de FCEE er voorstander van was dat de wetgever het principe van strafrechtelijke sancties alleen voor de essentiële voorwaarden in aanmerking zou nemen.
De wet kan in haar huidige vorm aanleiding kunnen geven tot bepaalde interpretatieproblemen. Bovendien bevat ze een aantal anomalieën waarbij soms wordt verwezen naar verplichtingen die buiten de beoogde voorwaarden vallen.
Hoe kan bovendien een arts die euthanasie uitvoert, strafrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld ten opzichte van voorwaarden waaraan derden, namelijk de geraadpleegde artsen en psychologen, moeten voldoen?
Tot slot heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers op 22 februari 2024 het nieuwe Strafwetboek goedgekeurd dat in 2026 in werking zal treden en waarin niet langer wordt voorzien in gevangenisstraffen van minder dan zes maanden.
Een laatste opmerking: de vermelde straffen kunnen worden verminderd: "Indien verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, kunnen de gevangenisstraf, de werkstraf, de autonome probatiestraf en de geldboete respectievelijk tot beneden acht dagen, vijfenveertig uren, twaalf maanden en zesentwintig euro worden verminderd, zonder dat zij lager mogen zijn dan politiestraffen. De rechter kan een van deze straffen ook afzonderlijk opleggen. § 3". In het nieuwe het Strafwetboek wordt ook het principe van de gevangenisstraf als “ultimium remidium” ingevoerd: een gevangenisstraf kan enkel worden opgelegd als de doelstellingen van de straf niet kunnen worden bereikt met een van de andere straffen of maatregelen waarin de wet voorziet zoals bijvoorbeeld een werkstraf.